D. Woordenschat
Hieronder zie je drie opdrachten staan. Je kiest hier één opdracht uit om te maken.
D1 Tien moeilijke woorden
Zoek in het boek dat je gelezen hebt naar tien moeilijke woorden. Zet ze in alfabetische volgorde onder elkaar en zet de betekenis erachter zoals die in het woordenboek staat. Maak daarna tien zinnen waarin telkens een van die moeilijke woorden voorkomt. Maak de zinnen zo dat de betekenis
van de woorden duidelijk wordt.
D2 Boeken ABC
Schrijf een boeken ABC. Zet alle letter van het alfabet onder elkaar en schrijf er een woord achter dat met die letter begint. Het woord moet iets te maken hebben met je boek bijvoorbeeld: naam hoofdpersoon, karakter hoofdpersoon, plaats waar het verhaal zich afspeelt, namen andere personen, spannend enz.
D3 Maak de tekst leesbaar voor jonge kinderen
Zoek een fragment in het boek waar moeilijke zinnen/woorden in voorkomen. Herschrijf dit fragment zodanig dat een kind van zeven jaar het nu ook begrijpt. Met andere woorden: vervang de moeilijke woorden door gemakkelijke woorden. Het fragment moet minimaal uit 100 woorden bestaan.
Als je klaar bent met het maken van deze opdrachten, schrijf je op wat je van deze opdracht vond.
Wat ging goed? Wat ging minder goed? En wat ga je de volgende keer anders doen?
.